Laten wij Nederland opheffen

Continentaal Nederland hoort bij Europa, Holland en Zeeland zijn Noordzee-landen

Het langdurige ‘Franse’ zomerweer in Nederland bracht ons er toe de zomervakantie dit jaar niet in Frankrijk door te brengen, maar in eigen land te blijven. In plaats van dagelijkse fietstochten langs het traject van de Eurovélo 6 route (ons meerjarige fietsproject van west naar oost door Frankrijk), fietsten wij door het Sallandse land van Overijssel. Nu het klimaat het weersverschil heeft geëlimineerd en de vegetatie zich aan de omstandigheden heeft aangepast is het verbluffend hoe weinig het Overijsselse boerenland verschilt van dat in Midden-Frankrijk. Dezelfde landwegen door droge, schrale velden. In een weiland een feesttent in opbouw voor het komend ‘suikerbietenfeest’ (vorig jaar ‘fête agricole’), door dezelfde jonge mannen die hun oude auto’s op identieke manier rondom in het gras hebben geparkeerd. Af en toe zo’n veel te grote landbouwmachine waarvoor wij de berm in moeten. Dorpjes met katholieke kerken, een devotieplek hier en daar langs de weg. De natuur in het rivierdal van de Vecht verschilt niet van die bij de Loire, het fietspad langs het stille water van het Overijsselsch Kanaal heeft dezelfde sfeer als het pad langs het Canal du Rhône au Rhin, het valt niet op of je de loop van de Regge volgt of van Le Doubs. Het verschil met vroegere vakanties is niet groter dan het bestellen van een halfje knipwit in plaats van een baguette bij de plaatselijke bakker.

Waar de omgeving en de levensomstandigheden zozeer gelijk zijn, kan er nauwelijks nog een cultuurverschil zijn. Ik kom tot het inzicht dat ik met mijn Franse vakanties kennelijk nooit gezocht heb naar het buitenlandse avontuur, maar veeleer behoefte had aan behaaglijk zomerweer in een land dat aanvoelt als ’thuis’.
Tijdens de vakantie las ik „Belgium dat is Nederlandt” van Hugo de Schepper, emeritus hoogleraar geschiedenis*. Daarin schrijft hij over de historie van het Nederlands identiteitsbesef. Hij concludeert, dat de landsdelen ten oosten van de stad Utrecht tot de continentale invloedssfeer bleven behoren (pp. 66-67), ook nadat ze onder dezelfde machthebber vielen als de rest van Nederland. Voor de hele periferie van Friesland en Groningen tot aan Luxemburg gold er een oriëntatie op de oostelijke buren. Inwoners van Gelre, Utrecht en Overijssel worden in oude kronieken ‘Allemands’ genoemd. Dat is wat ik heb ervaren! De continentale provincies van Nederland zijn cultureel verwant aan de rest van het Europese continent. Frankrijk of Duitsland dat is binnenland. Het buitenland, dat zijn de zeeprovincies, Zeeland en Holland, die al van oudsher zeegericht zijn en waar men zich meer verwant voelt met Groot-Brittannië.

De ene Nederlandse identiteit bestaat nog steeds niet. Koninkrijk Nederland is een constructie die bedacht is op het Weens Congres, 200 jaar geleden, om het machtsevenwicht tussen de grote mogendheden te verzekeren. De kerkhervorming is ons in continentaal Nederland van hogerhand onder bestuursdwang opgelegd. Onze taal is anders, onze cultuur is anders. Dit is het gebied van de Hanze, van het Europese netwerk,  niet dat van de VOC. Met een verdere Europese eenwording is Nederland overbodig. Het kan worden opgeheven. In mijn vakantie schreef de Volkskrant nog eens over de Noordzee Unie, een idee van de Vlaamse minister-president. Wat mij betreft de juiste oplossing om recht te doen aan het cultuur- en identiteitsverschil: Laat Vlaanderen en onze zeeprovincies met de overige Noordzeelanden een Unie vormen, dan kan continentaal Nederland en België voortgang boeken met een federaal Europa. Daar horen wij thuis.

Uitgeverij Papieren Tijger – Hugo de Schepper – „Belgium Dat Is Nederlandt”.” 2013. Papierentijger.Org [accessed 7 August 2018]

*Schepper, Hugo de, „Belgium dat is Nederlandt”. Identiteiten en identiteitenbesef in de Lage Landen, 1200 – 1800. Epiloog: Koninkrijk der Nederlanden, 1815 – 1830, (Breda: Uitgeverij Papieren Tijger 2013) .

“Standbeelden voor groote Mannen opgerigt”

Geef ze geen ereplaats als ze dat niet (meer) verdienen

Naar aanleiding van de rellen in Charlottesville in augustus 2017 woedt in de Verenigde Staten een discussie over het wel of niet weghalen van omstreden standbeelden. Het gaat dan om standbeelden van bijvoorbeeld generaals die in de Burgeroorlog het opnamen voor de slaveneigenaren. Ook in Nederland staan omstreden standbeelden van bijvoorbeeld zee‘helden’ of heersers uit het koloniale verleden en zijn er talloze pleinen en straten vernoemd naar deze personen. Die standbeelden kunnen beter worden verwijderd en omstreden namen van pleinen en straten moeten liever hernoemd worden.

Knutselen aan het verleden

In de Nederlandse pers bleek dat er veel tegenstanders van het weghalen van standbeelden zijn. In Elsevier Weekblad stond een artikel met in de kop “Knutselen aan het verleden is ridicuul”i. Het hernoemen van een straatnaam heette zelfs geschiedvervalsing. Op de website van NPO Radio1 staat een uitspraak van een hoogleraar vroegmoderne geschiedenis: “Het is geen goed idee om omstreden monumenten te verwijderen uit het straatbeeld omdat je daarmee ook een deel van de geschiedenis verwijderd.”ii

Het is goed nog eens te bedenken waarom de standbeelden er ooit zijn gekomen. Standbeelden, opgericht voor J. P. Coen, De Ruyter, Piet Hein, zijn geplaatst in de negentiende eeuw, de tijd waarin de natiestaten ontstonden en veel aandacht besteedden aan natievorming. In het Kunst- en Letterblad (Gent, 1842) staat het artikel “Standbeelden voor groote Mannen opgerigt”iii dat ingaat op het oprichten van standbeelden in de Europese landen. Daaruit het volgende citaat: “Het hoogste doel van dergelyk gedenkteeken, volgens ons, is het nationael gevoel tot prikkel te strekken, en wie dat gevoel in de hoogste mate bezat, en uit een beginsel eruit voortvloeijende, groote daden verrigt heeft, die verdient gewis de hoogste eer.” Een publiek standbeeld is dus een ereteken voor het betreffende personage. En dat personage is bewust als historisch icoon gebruikt om een nationale identiteit te creëren. De vraag is dan ook of de betwiste standbeelden nog steeds die functie vervullen.

Wat is geschiedenis?

De cursus Inleiding Cultuurgeschiedenis 1 van de Open Universiteit start met twee artikelen, beide met als titel “Wat is geschiedenis?” van respectievelijk Jan van der Dusseniv en Herman Simissenv, twee generaties docenten geschiedenis. In beide artikelen worden de bekende woorden van de Nederlandse historicus Johan Huizinga (1872-1945) aangehaald: “Geschiedenis is de geestelijke vorm, waarin een cultuur zich rekenschap geeft van haar verleden”. Simissen geeft bovendien de jongste visie op wat geschiedenis is: “Zo kan dan een omschrijving van geschiedschrijving worden opgesteld: geschiedenis is het stellen van vragen over het verleden van menselijke gemeenschappen, en de poging die vragen te beantwoorden aan de hand van bewijsmateriaal, ten einde het menselijk heden te begrijpen.”

Met het weghalen van het standbeeld van zijn publieke ereplaats wordt de geschiedenis niet uitgewist, het standbeeld geeft slechts een bepaalde visie op de geschiedenis. Om met Huizinga te spreken geeft het standbeeld dus vorm aan de wijze waarin een cultuur zich rekenschap geeft van haar verleden. En de negentiende-eeuwse cultuur is niet de cultuur van vandaag. De hedendaagse cultuur stelt hedendaagse vragen over het verleden van de menselijke gemeenschap en de antwoorden daarop zijn hedendaags. In plaats van een ereteken is het standbeeld zélf geschiedenis geworden!

De schuivende panelen van de nationale identiteit

De nationale identiteit is de collectieve identificatie met de natiestaat. De natie wordt wel omschreven als een verbeelde politieke gemeenschap. Bij de keuze van de iconische personages in de negentiende eeuw is dan ook zorgvuldig de tegenstelling tussen het protestantse en het katholieke volksdeel vermeden. Alleen figuren die bijdroegen aan het onbetwiste koloniale- en het handelsverleden zijn gekozen.

De nationale identiteit die in de negentiende eeuw is gecreëerd geeft de visie op de natie weer zoals die was bij de machthebbende, liberale klasse uit die tijd; de visie van hen die tot de culturele, sociale of bestuurlijke elite behoorden. De rest van de bevolking deed er niet toe.

In de loop van de tijd is de rol van de burgers aanzienlijk geëmancipeerd en is de samenstelling van de bevolking sterk veranderd. In de Tweede Kamer zitten inmiddels dertien verschillende politieke partijen. Het is duidelijk dat niet alle groeperingen zich herkennen in een negentiende-eeuws liberaal beeld van de natie, en dat delen van de bevolking die hebben geleden onder de daden van de nationale iconen, of de negentiende-eeuwse elite, daarvoor geen waardering voelen. De beelden hebben hun functie, “het nationael gevoel tot prikkel te strekken”, het creëren van een nationale identiteit, verloren.

Behoed de gemeenschap voor splijtzwammen

Als de naam van, of het monument voor een iconisch personage uit het verleden niet meer de collectieve identiteit van de Nederlandse bevolking verbeeldt, maar hooguit de identiteit van een deel van de bevolking, maar desondanks wél zijn eervolle plaats in de publieke ruimte behoudt, geeft het een vals signaal af en verkeert zijn werking in het tegendeel van de oorspronkelijke bedoeling: het wordt tot een splijtzwam in de gemeenschap. Daarom kunnen pleinen en straten beter worden hernoemd en standbeelden van hun ereplaats worden verwijderd. Geef het standbeeld de plek waar het thuishoort: het museum.

i� Tijn, Philip van, ‘Weg met standbeelden? Knutselen aan verleden is ridicuul’, Elsevier Weekblad, 20 augustus 2017. https://www.elsevierweekblad.nl/nederland/opinie/2017/08/bordje-bij-standbeelden-knutselen-aan-verleden-is-ridicuul-532853/, laatst geraadpleegd op 29 januari 2018

ii �Janssen, Esther, ‘Monumenten van omstreden Nederlanders, weghalen of niet?’, Het nieuws van alle kanten, 28 oktober 2016. https://www.nporadio1.nl/achtergrond/1861-monumenten-van-omstreden-nederlanders-weghalen-of-niet, laatst geraadpleegd op 29 januari 2018

iii� Snellaert, F.A. ed., ‘Standbeelden voor groote Mannen opgerigt’, Kunst- en letterblad 3 (1842) 101

iv� Dussen, Jan van der, ‘Wat is geschiedenis?’, CB0502161722 – Inleiding cultuurgeschiedenis 1: Europa in het ancien regime (1450-1800).

v� Simissen, Herman, ‘Wat is geschiedenis?’, CB0502161722 – Inleiding cultuurgeschiedenis 1: Europa in het ancien regime (1450-1800).

 

Naar een breed geaccepteerde Europese Unie

Donderdag 23 juni 2016 was in Groot Brittannië het referendum over het voortzetten van het lidmaatschap van de EU. De uitslag was: bijna 52% “leave”-stemmers, ruim 48% “remain”-stemmers Het gevolg van het referendum: de ene helft van de Britten ontzegt de andere helft de toegang tot de EU. De Engelsen ontzeggen de Schotten en de Noordieren de toegang tot de EU, de oudere Britse generatie ontzegt de jongere generatie de toegang tot EU. De Britse samenleving kraakt in zijn voegen en het voortbestaan van het Verenigd Koninkrijk staat op het spel. Wie met dit resultaat voor ogen blijft beweren dat dit EU referendum een goed middel is, heeft een gebrek aan democratisch besef. Democratie is bedoeld om een samenleving op te bouwen, niet om af te breken.

Westerse democratieën zijn gebaseerd op het liberale grondidee van individuele vrijheid en gelijkheid. Voor een vrije, democratische keuze moeten de kiezers een eerlijke keuze uit alternatieven kunnen maken. Daarvoor moeten de kiezers goed zijn geïnformeerd en in gelijke mate. Wie de campagnes van de beide kampen enigszins heeft gevolgd, weet dat de kiezer niet goed is geïnformeerd. Halve waarheden en verdraaide feiten werden door beide partijen gepresenteerd. Natuurlijk hadden de kiezers de mogelijkheid om buiten de campagne-informatie om zelf op zoek te gaan naar informatie en zelfstandig een afweging te maken, maar het is niet reëel dit van ze te vragen.

Staten zijn niet autarkisch, ze hebben allemaal een complex netwerk van relaties met bijna alle andere staten om in de eigen behoeftes te kunnen voorzien. Hiervoor sluiten ze overeenkomsten met elkaar. Denk ook aan TTIP en CETA. De Europese Unie is niets anders dan een set van eensluidende afspraken die de leden van de Unie hebben gemaakt, waardoor de onderlinge verhoudingen worden geordend en vertrouwen in elkaar ontstaat. De nee-stem van de Britten kán niet leiden tot een zich onttrekken aan de relatie met de EU staten. Groot Brittannië zal opnieuw met de EU staten om de tafel gaan zitten om afzonderlijk overeen te komen wat het als EU lid al overeengekomen wás. Men heeft feitelijk alleen het vertrouwen in de andere leden van de EU opgezegd en het zal veel moeite kosten om dat vertrouwen te herstellen.

In alle democratische staten kiest men personen als vertegenwoordiger die met een bepaald programma het vertrouwen van de kiezer hebben gewonnen. Die vertegenwoordiger neemt namens de burger beslissingen over complexe samenlevingsvraagstukken, die óók worden geaccepteerd door de mensen die niet op hem hebben gestemd. Gewoon omdat dit de uitkomst is van een redelijk, democratisch proces om de samenleving te ordenen.

Het referendum was dus een verkeerd middel. Maar in veel lidstaten leeft er grote onvrede met de EU en is er de roep om een referendum. Een duidelijk signaal dat er een gebrek aan vertrouwen is. Mijn analyse is de volgende: Alle besluitvorming verloopt langs nationale lijnen, zelfs in het Europees Parlement, dat zich wel heeft georganiseerd in fracties met min of meer overeenkomende ideologische inzichten, kan men moeilijk over de eigen nationale grens heen kijken. Iedere Europese functionaris zal bij het tot stand brengen van wetgeving de eigen nationale belangen laten prevaleren boven een ander belang. Dat accent op nationale belangen bevordert niet het gezamenlijk belang maar accentueert juist de onderlinge verschillen. Het voedt wantrouwen. Het  ontbreekt in Europa aan een door de Europese burger gekozen vertegenwoordiger die het vertrouwen heeft gekregen en daarmee het gezag om zijn programma voor Europa namens de burger uit te voeren.

In Europa ligt de wetgevende macht bij het Europees Parlement en bij de Europese Raad van Ministers, de vertegenwoordigers van de nationale belangen. In mijn opinie moet de uitvoerende macht komen te liggen bij een gekozen vertegenwoordiger die door een meerderheid van de Europese burgers is gekozen, over de nationale grenzen heen. Hij moet de voorzitter van de Europese Commissie zijn. Hij moet met een eigen programma een rechtstreeks mandaat van de meerderheid van de Europese burgers krijgen.  Dat kan zowel een intensivering van de unie zijn of juist een meer extensieve unie. Hij stelt zijn commissarissenteam samen met goedkeuring van het EP. Zijn programma geeft richting aan de ontwikkeling van de EU. Hij kan met het gezag van de gekozene in de slag met de nationale ministers en het Europees Parlement, waardoor er een evenwichtige uitkomst is die recht doet aan het verlangen van de meerderheid van de Europese kiezer en het vertrouwen heeft van iedere burger, omdat het de uitkomst is van een redelijk, democratisch proces.

Betaalde thuiszorg is economischer dan vrijwillige (mantel)zorg.

De zorgkosten in Nederland zijn te hoog. Dat zegt de politiek. En wij zeggen het na. De zorgkosten in Nederland zijn per inwoner ruim € 5000. De zorgkosten zijn volgens het CBS in 2015 11,1% van het bruto binnenlands product, zeg maar, het totaal van wat we met zijn allen verdienen. Daarvan wordt 9,7% betaald uit de publieke middelen. Dat kan uw probleem zijn natuurlijk, misschien zijn uw persoonlijke zorgkosten wel veel lager dan € 5000 en betaalt u vooral voor de kosten van anderen, misschien moppert u daarom. Maar vindt u de kosten echt te hoog? U moet bedenken, een belangrijk deel van de zorgkosten is ook een verzekeringspremie die u behoedt voor mogelijke kosten in de toekomst die u niet kunt betalen. Net als de woonverzekering, de rechtsbijstandsverzekering enz. die u graag vrijwillig afsluit.
Eén van de bezuinigingen in de zorg is dat minder zorg wordt geleverd in de thuiszorg, er moet meer worden gedaan door het “netwerk” van degene die zorg nodig heeft, kunnen de buren of familieleden de was niet doen en het huis schoonmaken? Betaalde zorg wordt verruild voor vrijwillige zorg. Dat lijkt een bezuiniging, en dat is het ook, als je kijkt naar de overheidsbegroting. Maar in menselijke inspanning wordt niets bezuinigd, de was blijft gewoon gedaan en het huis blijft gewoon schoongemaakt, de maatschappelijke last blijft gelijk. Deze bezuiniging is een stap terug naar de prehistorie.
In de grijze oudheid had je hulp nodig van je buurman, bijvoorbeeld omdat hij beter was in het maken van een pijl en boog. In ruil daarvoor ging jij dan in het voorjaar zijn tuin omspitten. Een goede ruil, hij kan nu eenmaal beter een pijl-en-boog maken en jij kunt tuin spitten. Op dezelfde manier hielp je je andere buurman en deed hij weer iets voor jou. Dienst en wederdienst. Schuld en vordering. Maar naarmate de maatschappij complexer werd, werd het erg ingewikkeld om alle diensten en wederdiensten met elkaar in overeenstemming te brengen. Dat is de reden waarom geld is ontstaan. Vraag je van iemand een dienst dan geef je geld. Geldbezit is het bewijs dat je nog iets tegoed hebt, van wie doet er niet meer toe, je kunt zelf bepalen welke wederdienst je vraagt en van wie. Zo is door geld een heel complex sociaal probleem efficiënt opgelost. Geld maakt het mogelijk de (weder)dienst van diegene te vragen die hem het beste kan leveren. Geld is een ragfijne sociale oplossing voor een heel complex ruilprobleem.
Bij de zorgbezuinigingen is de oplossing tot het probleem gemaakt. Dat kan niet kloppen. Dat wij mensen die niet meer zelfredzaam zijn moeten helpen, staat buiten kijf. In onze samenleving laten wij mensen niet verkommeren. Dat geld voor zorg kan zonder meer worden opgebracht, hetzij door dit elders te besparen, hetzij door dit via de belastingen te collecteren.
Als de overheid denkt dat vrijwillige mantelzorg goedkoper zou zijn dan professionele thuis, dan geldt dat alleen als je meent dat de waarde van een prestatie wordt bepaald door de geldsom die je ervoor betaalt. Maar dat is een omkering, de waarde van de prestatie is de tijd en de inspanning die je levert. Die kan worden uitgedrukt in een geldsom om tot een passende tegenprestatie te komen.
Mensen besteden hun tijd economisch, of het nu gaat om betaald werk of om vrijwilligerswerk, rust-, onspannings- of slaaptijd. Mensen hebben het allemaal nodig. Alleen mensen die zich thuis zitten te vervelen hebben tijd over.  Als ze vrijwillige mantelzorger worden, moeten ze andere activiteiten nalaten. Ze zullen bedanken als penningmeester van de voetbalclub of als secretaris van het zangkoor of wat dan ook. De mens is in zijn tijdsbesteding met talloze draden verweven in zijn maatschappelijke en sociale netwerk. Hen daaruit weghalen leidt tot maatschappelijke en sociale schade. Die schade is al gauw groter dan de waarde van professionele thuiszorg waarvan de tarieven al zo uitgekleed zijn dat thuiszorgorganisaties er aan failliet gaan. Vrijwillige thuiszorg is feitelijk teruggrijpen op voorhistorische methoden, toen geld nog uitgevonden moest worden.
Het gaat dan ook uiteindelijk niet echt om bezuinigingen, het gaat om vermindering van solidariteit. Je moet je thuiszorg zelf maar betalen. Het is een politieke keuze op welke gebieden je al of niet solidair met elkaar wilt zijn. Maar zeg dat dan gewoon.

Het kapitalisme van Frank Boll bevordert onze welvaart niet.

“De historische evidentie dat kapitalisme groei creëert is verpletterend. Dit in tegenstelling tot collectivistische regimes die vooral begaan zijn met de herverdeling van de welvaart, maar uiteindelijk verworden tot verdelers van armoede. Want voor de creatie van welvaart hebben ze geen recept. In het huidige economische debat wordt het kapitalistische kind met het badwater weggegooid.”
Dit is de conclusie van Frank Boll in zijn artikel “Voor eens en altijd: wij danken onze welvaart aan kapitalisme” in NRC van 28 april 2016. (link) Zoals de titel al aangeeft, een vurig pleidooi voor het kapitalistische systeem. Maar hij doet in zijn artikel iets meer dan alleen voor het kapitalisme pleiten. Hij schept in zijn artikel een valse tegenstelling tussen kapitalisme en het collectivistische systeem van het vroegere China en de USSR en plaatst vervolgens mogelijke uitkomsten van het economische debat dat is ontstaan na de crisis van 2008 in de verdachte, collectivistische hoek. Dat is onjuist. Hij verdedigt, onuitgesproken, een klassieke, bijna libertarische opvatting van de economie.
Kapitalisme als systeem opereert volstrekt normen­ en waardenvrij. Ook daarvan is ruime historische evidentie voorhanden, denk aan de slavenhandel door de VOC en WIC, denk aan de industrialisatie van de 19e eeuw en de daarmee gepaard gaande verpaupering, denk aan de bankencrisis in 2008. Zelfs evident criminele organisaties kunnen met het kapitalistische systeem succesvol opereren. Om ontsporingen te voorkomen moet het kapitalisme worden ingepakt in een stevig stelsel van normen en waarden. Economie is een sociale wetenschap en bij uitstek in staat daarover haar zegje te doen.
In het economische debat dat ik zo hier en daar volg, staat het kapitalisme als systeem niet zozeer ter discussie, als wel het ethisch handelen van de kapitaalverschaffers en meer in het bijzonder van de ondernemingen die zij financieren.
In het economisch samenwerken van kapitaal en arbeid is de factor kapitaal de bovenliggende partij, als het op zeggenschap aankomt. De keuzes die door de ondernemingen worden gemaakt zijn vooral in het belang van de kapitaalverschaffers, niet voor de maatschappij als geheel. Boll pleit voor een functionerende rechtsstaat, en een vrije markt. Het zijn juist ondernemingen die als eerste de rechtsstaat en de vrije markt de nek omdraaien. Zij hebben macht en vergroten voortdurend hun macht door fusies, door kartelvorming. Door hun omvang kunnen zij de wetgever beïnvloeden en zo de rechtstaat naar hun hand zetten en de vrije markt bederven. Daardoor wordt de democratische samenleving bedreigd. Daarom kan het kapitalisme als systeem alleen goed werken als het wordt begeleid door regelgeving die er voor zorgt dat de ongelijke machtspositie tussen kapitaal en arbeid, ondernemers en werknemers, in evenwicht wordt gebracht. Regels zijn nu eenmaal nodig om de zwakkere tegen de sterkere te beschermen.
Waarom zouden, nadat werknemers en aandeelhouders een redelijke vergoeding hebben gehad, alleen de aandeelhouders recht hebben op de winst? Wie bepaalt dat? Natuurlijk is er wetgeving die er voor zorgt dat inkomen dat onevenredig is verdeeld wordt herverdeeld. Is het niet vreemd dat wij met tegenzin de belasting betalen die de staat bij ons heft om met de opbrengst daarvan de behoeftigen te steunen, terwijl wij Bill Gates, die jarenlang met zijn softwaremonopolie ons inkomen
heeft afgeroomd en daarmee de rijkste man ter wereld werd, als filantroop bewonderen? Terwijl wij de statelijke herverdeling democratisch kunnen vaststellen en controleren, vinden wij het leuker dat Bill Gates geheel in zijn eentje uitkiest wie er gesteund moet worden.
Er is voldoende economisch onderzoek dat aantoont dat in landen waar de inkomensongelijkheid geringer is de welvaart groter is dan in landen met een hoge inkomensongelijkheid. Er is voldoende economisch bewijs dat in samenlevingen waarin de rijken rentenieren het innoverend vermogen en de economische activiteit afneemt. Het is goed voor de welvaart van een land als het maatregelen neemt die er voor zorgen dat inkomen wordt herverdeeld, als de ongelijkheid te groot is. Daarvoor moeten belastingen worden geheven, die zwaarder op de rijken drukken dan op de armen.

Natuurlijk is dan in discussie of de inkomstenbelasting progressief genoeg is, of de vermogensbelasting hoog genoeg is en of het gebruik van natuurlijke hulpbronnen niet ook meer belast moeten worden. Zelf moet er nog meer in discussie komen: in honderden jaren hebben wij bereikt dat de macht in de samenleving democratisch wordt uitgeoefend. Dat is nu in gevaar, omdat de macht van een aantal ondernemingen groter is dan de macht van de staat waarbinnen zij opereren. Dat bedreigt de democratie. Moet ook in grote bedrijven de macht niet democratisch worden verdeeld? Of moet de grootte van ondernemingen worden gemaximeerd, zodat zij door de democratische staat kunnen worden beheerst? De bankencrisis, waarbij de belastingbetaler de banken moest redden zonder enige consequentie voor de onderneming zelf, heeft getoond dat daar wat moet gebeuren. Dat heeft niets met communistisch collectivisme te maken, maar alles met een gezonde, democratische samenleving.

Arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is de norm

gepubliceerd in Trouw Opinie 22 maart 2016

“Accepteer dat de vaste baan niet langer de norm is” luidde de kop boven het artikel van Raymond Puts in Trouw van 15 maart. Het stond er zó indringend, dat het bijna daardoor al norm wordt. Daarom moet hij worden tegen gesproken. De wens van Puts is amoreel. Tijdelijke contracten worden gehanteerd omdat ondernemers hun medewerkers zijn gaan beschouwen als kostenpost. Maar mensen zijn geen bedrijfsmiddelen, die je vervangt als de economische levensduur verstreken is.
Een ondernemer kan niet zonder medewerkers. Een onderneming is een verbond tussen een ondernemer met kapitaal en medewerkers met hun arbeidsvermogen. Zij gaan een relatie aan, beiden voor een duurzame broodwinning. Dáárom is een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd de norm. De ondernemer heeft een verantwoordelijkheid voor die duurzaamheid, hij moet rekening houden met goede én slechte tijden. Het deugt niet als de ondernemer die verantwoordelijkheid ontloopt, maar hij doet dat wel: Voor de crisis zijn overwinsten vaak overgeheveld naar de privé-BV, er bleef als regel geen enkele reserve achter in het bedrijf, zodat menige werk-BV na de crisis failliet ging.
Het geeft geen pas in mindere tijden medewerkers over de schutting van het bedrijf te kieperen, alsof het afval is, en de samenleving op te laten draaien voor de uitkeringen. Overwinsten moeten worden gereserveerd voor de mindere jaren, zodat medewerkers een redelijke tijd hebben een vervangende broodwinning te verwerven.
Raymond Puts noemt het vaste dienstverband volstrekt achterhaald. Maar het vaste dienstverband is een sociale ontwikkeling die ons uit de verpaupering van de 19e eeuw heeft gehaald, omdat de samenleving geleerd heeft, dat het zó niet hoort. Het is een groei in onze moraal. De zzp-er is vaak niet anders dan de losse dagloner van toen, dat willen wij niet terug.
Moet de wet meer positieve prikkels geven om ondernemers te “belonen” voor het investering in duurzame inzetbaarheid? De beste prikkel kan zónder beloning, door het uit de hand gelopen flexwerk in te perken. Het BNP wordt uiteindelijk gegenereerd dóór ondernemingen. Subsidies en uitkeringen komen allemaal uit diezelfde ondernemingen. De gezondste economie krijg je met ondernemingen die inzien dat hun inkomen wordt gegenereerd door hun medewerkers. Niet met ondernemingen die subsidie-vragend gaan klaplopen op de samenleving.

Over ongelijkheid

een gedachtenexperiment

Stel je een wereld voor met daarin slechts twee mensen, één is sterk en groot, de ander schriel en mager, hun metabolisme is gelijk. Zij beschikken voor hun levensonderhoud dagelijks over 4 koeken. De koeken moeten worden verdeeld, maar er mag nooit één overblijven, dat brengt ongeluk.

Bij 1 koek lijden ze nog honger, dan worden ze zwakker;
bij 2 koeken hebben ze net genoeg gehad, maar nog wél trek;
bij 3 koeken zijn ze voldaan en worden ze sterker.

Als ze besluiten de koeken gelijk verdelen hebben ze beiden voortdurend trek in nóg een koek, ze missen ze dan beiden plezier in het leven.
De sterke kan beslissen dat hij 3 koeken neemt. De zwakke lijdt dan honger maar hij gaat nog niet direct dood. Het voordeel is, dat de sterke dan één keer voldaan is en het leven als een geluk ervaart. En de eerstvolgende keer delen ze weer gelijk, zodat de zwakke niet dood gaat van de honger.
Hoe vaker de sterke 3 koeken neemt, hoe vaker hij voldaan is en geluk ervaart. Maar de zwakke lijdt dan vaker honger, hij verzwakt telkens wel een beetje en zal op den duur dood gaan. Als de zwakke dood gaat blijft er een koek over. Dan moet de sterke ook de vierde koek opeten, na verloop van tijd obesitas krijgen en dood gaan.
De sterke moet daarom besluiten de koeken regelmatig gelijk te verdelen. Hij heeft dan minder vaak een voldaan gevoel, maar de zwakke blijft langer leven. Hij kan zélfs besluiten de koeken een keer andersom te verdelen, en een keer honger te lijden de zwakke is dan een keer voldaan en blijft nog langer leven. Maar hij moet wel oppassen, omdat ook hij dan verzwakt en de kans loopt dat op enig moment de rollen van sterk en zwak blijken te zijn omgedraaid.

Wat zal op lange termijn de uitkomst zijn van de koekenverdeling?

Gratis bèta-richting studeren?

(geplaatst in NRC 9 juni 2012)

Een opmerkelijk column van Rosanne Hertzberger in NRC Opinie & Debat 2 juni 2012. Hierin pleit zij, naast gratis studie voor bètarichtingen, voor een langstudeerboete vanaf het eerste jaar dat wordt besteed aan overbodige alfastudierichtingen. Een unverfroren étatistische tekst, waarin mensen slechts instrumenten zijn om het staatsbelang te dienen. Goed om, in een tijd waarin de nadelen van het neoliberale kapitalisme zo zichtbaar worden, erop attent te worden gemaakt dat doorslaan naar de andere kant ook niet is aan te raden!

Zelf ben ik enigszins ervaringsdeskundige. Na het behalen van het Mulo-diploma heb ik mij, weliswaar geheel op eigen kosten, in de avonduren met een nuttige studie bekwaamd om het gezin te kunnen onderhouden. Nu ben ik vader van twee kunststudie-kiezende kinderen, terwijl er één na een nuttige studie inmiddels werkt. En raad eens? Juist die laatste is inmiddels teleurgesteld en gaat alsnog een kunststudie volgen. De wereld wordt een bouwfysicus armer!

Ik vrees dat het van overheidswege mensen dwingen tot bètastudies, door de toegang tot de alfastudies af te sluiten, in de toekomst alleen maar méér teleurgestelde ooms oplevert, die op staatskosten hebben gestudeerd en halverwege hun carrière omvallen. Niet doen! Als bedrijven bèta-opgeleide mensen nodig hebben, kunnen ze zelf de portemonnee trekken en extra beurzen toekennen, en zorg vooral voor een plezierige werkomgeving. In de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw heeft het bedrijfsleven succesvol ICT-ers en accountants opgeleid, die tevoren met veel plezier zijn afgestudeerd in de antropologie, sociale geografie, biologie of geschiedenis. Toen hebben ze bewezen dat ze zich heel goed zonder staatsbemoeienis kunnen redden.

Pensioenleeftijd niet te snel verhogen

Schinkel pleit in NRC Economie van 5 juni 2012 voor een versnelde verhoging van de pensioenleeftijd naar 68 jaar. Daarop lijkt mij wel wat af te dingen. Er van uitgaande dat een thans 58-jarige op zijn 65e een pensioenuitkering verwacht met een index=100 bij een rekenrente van 4%, levert een toename van de levensverwachting in 2020 met 2 jaar de volgende indexcijfers op:

Rente
4,00%
3,00%
2,50%
1,60%
Pensioenleeftijd 65 jr
93
79
73
63
Pensioenleeftijd 66 jr
100
85
78
68
Pensioenleeftijd 67 jr
108
92
84
72

Duidelijk is te zien hoe groot de invloed van de rente op de uitkeringen is. Dit lijkt Schinkel gelijk te geven, maar er zijn twee redenen dat te nuanceren: De rente is vooral laag door kapitaalvlucht van Zuid-Europa naar Noord-Europa, dat zal op enig moment eindigen. En net als in Duitsland zullen in Nederland de lonen moeten stijgen om in Zuid-Europa economische herstel mogelijk te maken, waardoor ook de pensioenpremie-inleg zal stijgen. Door af te stappen van de rigide Merkel-politiek en eurobonds in te voeren zal de rente snel weer op een normaler niveau komen, anders zullen vooral ouderen de pijn in Zuid-Europa moeten verlichten, i.p.v. wij met z’n allen.

Vooral voor 55-plussers geldt dan nog dat de velen zonder werk geen mogelijkheid hebben de latere ingangsdatum van het pensioen op te vangen met inkomen. In het verleden zijn 55-plussers solidair geweest met de oudere generatie door AOW- en VUT-premie voor hen te betalen en met de jongere generatie door voor hen de veel langere opleidingsduur te bekostigen en te betalen voor hun schoolgeld en schoolboeken. Zij mogen nu toch op hun beurt wel een beroep op een solidariteitsbijdrage van de jongere generatie doen, om niet tot armoede te vervallen?

De woningmarkt (8)

Een nieuw woonbeleid met de woningbank

In bufferfunctie tussen particulier en economische woningmarkt zijn een aantal taken voor de woningbank denkbaar. In het voorgaande artikel is al genoemd het vlot trekken van de woningmarkt door niet verkochte particuliere woningen over te nemen. Maar er zijn meer vernieuwingen nodig op de woningmarkt.

Middenhuursector

In het derde artikel van deze reeks is geadviseerd flexibel te blijven door je geld niet vast te leggen in een woning die missschien slecht verkocht kan worden. Wil dat een goed advies zijn, dan moet er een voldoende voorraad huurwoningen zijn. De woningbank kan optreden als ontwikkelaar van een huursector van woningen net boven de sociale huursector. Dat kan misschien door verhuur van woningen die van particulieren zijn overgenomen, maar wellicht ook door zelf dit soort woningen te ontwikkelen, mits daarvoor financiering kan worden gevonden. In een volgend artikel zal ik op de financieringsmogelijkheid ingaan.

Nieuwe huur-/eigendomsvormen

Ook tussenvormen van huur en koop moeten worden ontwikkeld. Waar het nu voor starters nagenoeg onmogelijk is een koopwoning te financieren en er vaak jaren wachttijd is voor een huurwoning kan gedeeltelijke koop/gedeeltelijk huur een optie zijn. Daarvoor zal de wetgeving aangepast moeten worden. Ook vrijere huurvormen waarbij meer zaken voor rekening en risico van de huurder komen moeten toegestaan zijn. Waarom kan een huurder tegen een lagere huur niet zelf zijn woning (voor een deel) onderhouden?

Zicht op woonbehoeften

Door het gebruik van de woonwaarde, wordt het mogelijk beter zicht te houden op de behoeften en mogelijkheden op woongebied. De waardering in woonwaardepunten gebeurt op allerlei aspecten van wooncomfort, zodat van de geregistreerde woningen bekend is wat ze te bieden hebben. Door de eigen woonbehoefte daaraan te spiegelen kan men snel geschikte woonruimte selecteren. Vroegtijdig zijn signalen van verschuivingen in de vraag te zien, met de (ver)bouw van woningen kan daarmee rekening worden gehouden.